Gait Berk
Weesp: De Boer Maritiem
ISBN 90-228-1858-6 (gebonden)
Veel op- en aanmerkingen hebben betrekking op het sprietzeil, dat onhandig zou zijn of niet goed zou willen staan, of weet ik veel. Bij het punterwezen geldt dit als lariekoek. Inderdaad, met een sprietzeil moet je leren omspringen, maar het heeft allerlei voordelen die opwegen tegen het feit dat het niet zo vlot te behandelen is als een modern torentuigje. Bedenk dat een punter er juist op berekend is om op verschillende manieren te worden voortbewogen. De relatief korte mast van het spriettuig kan gemakkelijk worden geplaatst en weer weggenomen; het zeil kan tegen de mast aan worden gerold en kan zo weer worden gezet, en in noodgevallen kun je door de spriet weg te nemen het zeiloppervlak in één klap met de helft verkleinen.
Bij het zetten van het sprietzeil wil het nog wel eens voorkomen dat het oogje aan de nok van het zeil weer van de spriet affloept. Dit kan gemakkelijk worden tegengegaan door tijdens het opduwen van de spriet ofwel het bovenlijk van het zeil strak te houden, ofwel het achterlijk tegen de spriet aan onder spanning te houden. De Zuiderzeevissers borgden de nok wel eens met een korte gaarde aan de spriet. Als de spriet voldoende omhoog is gebracht, wordt hij met zijn dikke ondereind in de strop gehangen. Veel mensen hebben er moeite mee dat die strop dan gedurig zakt, zodat er plooien in het zeil vallen. Dit komt doordat die strop dan niet van tevoren is behandeld met wat ik voorheen wel eens krimpwater heb genoemd: door de strop (of de mast boven de strop) nat te maken krimpt het touw en snoert het zich strak om de mast. In verband hiermee hoort een puntermast ook eigenlijk niet gelakt te zijn.
De strop maakt het mogelijk het zeil op verschillende standen te zetten. Bij veel wind, eventueel bij gereefd zeil, dient de spriet te zakken, bij weinig wind – vooral tussen begroeide oevers – moet hij juist meer naar boven. De knop op de mast voorkomt dat de ring waaraan de hijs van het zeil is bevestigd, over de top heen kan schieten. De strop moet overigens zo lang zijn dat de spriet behoorlijk ruimte heeft om van de mast te wijken als hij aan de lijzijde van her zeil zit; je krijgt dan niet, althans veel minder, dat hij in het zeil drukt, wat terecht zo lelijk en ongunstig wordt gevonden.
Gaat het zeilen met een Gieterse punter dus heel aardig, het gaat werkelijk uitstekend met de punters die van de oude zeepunters zijn afgeleid. Dit komt door hun achterlijker geplaatste mast, waardoor er een fok gevoerd kan worden (op een Gieterse punter hoort die eigenlijk niet thuis) en door hun hogere boeisels. Deze vooral maken de zeilpunters heel wat mans. Forse, invallende boeisels zijn kenmerkend voor allerlei zeewaardige platbodems, zoals hoogaarzen, zeeschouwen en schokkers, en ze zijn voor de zeileigenschappen dan ook van veel belang. Dank zij deze onderdelen kan er een mechanisme in werking treden dat door de vissers werd gekarakteriseerd met de formule `de kant is de boord’. Wat werd hiermee precies bedoeld ?
Daar een zeepunter onder volslagen tuig wordt gevaren, kan het schip sterk gaan hellen; op een gegeven moment kan een stand bereikt worden waarbij de eigenlijk schuin omhooglopende zijde haast horizontaal door het water gaat, met andere woorden tijdelijk de functie van bodem krijgt. Het boeisel (de `boord’) neemt dan het waterkerende werk van de zijde (de `kant’) over, terwijl de gehele rest van het schip als tegenwicht fungeert bij een – door de helling – sterk verkleind zeiloppervlak. De slagzij zal dan niet gauw nog meer toenemen, terwijl de overlangs gebogen zijde dan heel gemakkelijk (scow-achtig) door het water sliert, zodat het schip een aanmerkelijke snelheid krijgt.
Een beroepsschipper zal dit veiligheidsmechanisme niet bij voorkeur langdurig benutten, maar als jongens vonden wij het kantje-boord-gebeuren buitengewoon vermakelijk, te meer daar schoot vieren bij ons in een kwade reuk stond. Als knapen van een jaar of elf waren we pas tevreden wanneer de `Zwarte Beer’ zo schuin ging dat we het loefzwaard niet meer behoefden op te halen – het hing toch boven water! We hebben toen natuurlijk menigmaal water geschept, maar we hebben het er levend afgebracht en ondertussen hebben we door onze doldrieste avonturen de mogelijkheden van de punter goed leren kennen.
Gait Berk
Het Punterwezen verarmd.
Op 17 april is Gait L. Berk overleden. In het wereldje van scheepsbehouders, Stockholmteer romantici en serieuze scheepshistorici was Gait een icoon, de Baghwan van de punters, zoals Theo Kampa ooit bedacht –een kreet die ik graag hanteer; tijd het copyright te vermelden. Op de site van Zeepunterzeilen omschrijft Hans Houkema –de opvolgende puntergoeroe- Gait Berk als ‘schrijver, fotograaf en cineast’; een vroege multimediale creatieveling dus. De eerste filmvertoning die ik van Gait Berk mocht meemaken betrof een stomme film, uiteraard over punters, waarbij hij zelf het commentaar gaf. In hedendaagse bioscopen met zaalbreed filmscherm en zinsbegoochelend hard geluid, denk ik vaak terug aan Gaits rustige toon, inspelen op de zaal, droog en humorvol commentaar, waardoor zo’n film tot leven kwam. Gait schreed in de voorste gelederen van de generatie scheepsbehouders die in de jaren ’60 opkwam en de meeste loten van de Federatie Oud-Nederlandse Vaartuigen (FONV) op zijn geweten heeft. Het begon met sociologiestudenten die terecht begrepen dat er aan hun studie weinig vreugde viel te beleven en heeft uiteindelijk de erkenning van schepen als monumenten opgeleverd. Nog altijd zwermen veel baardige overjarige hippies in die bruingeteerde kringen rond, in-tevreden door het leven gaand zolang ze zich op klompen, in boezeroens en onder wollen mutsen mogen bewegen. Zij stralen onverholen afkeer uit, van de ‘rat race’ van het moderne leven, vol vervuilende auto’s, stressen voor de carrière en zóveel geld om uit te geven (aan MPVs, SUVs en motorsloepen bijvoorbeeld) dat het een milieuramp is. Met bonkend hart in de file, de mobiel voortdurend kraaiend met klanten wier deadline vorige week was maar nu pas gaan bellen, voel je slechts met deze hippies mee. Er zijn echter niet velen die hun idealistische levensstijl volhouden en de mensheid iets meegeven. Gait Berk slaagde daar zeer wel in. Behalve over bootjes schreef Berk onder andere over bomen –allicht, met zo’n naam en dan ook nog getrouwd met Koot Peereboom- maar hij is vooral door zijn Punterwezen bekend geworden. In Waterkampioen en Spiegel der Zeilvaart bezong hij de punter, in 1984 wijdde hij er een –onlangs door Wim de Bruijn opnieuw bezorgd- boek aan , waarin hij ook de mondiale verwantschap van wereldwijd voorkomende punterachtigen lichtvoetig in het juiste perspectief plaatst. De punter heeft historische betekenis als de oerboot waaruit zo vele Nederlandse (en buitenlandse) typen voortkomen, maar bovenal is het een verrassend veelzijdig, heerlijk varend boottype. Dankzij Gait Berk genieten daar tegenwoordig veel meer mensen van dan zonder zijn zendingswerk het geval zou zijn geweest. Er zijn zelfs nog twee punterwerven in Giethoorn; Wildeboer en Schreur, die volop nieuwe exemplaren van dit millennia oude type bouwen. Rond het overlijden van Gait schoot me het reeds bij diens leven gedicht grafschrift op Garmt Stuiveling te binnen. Stuiveling werd geacht onze taal perfect te beheersen, vandaar: ‘De Nederlandse taal is blijvend verarmd, hier ligt Stuiveling, Garmt.’ Bij Gait past meer: ‘De ziel van het Punterwezen rust onder deze zerk, hier ligt de grote Gait L. Berk
Hans Vandersmissen
uit het tijdschrift Schuttevaer