Geen wind – roeien

Roeien met de KP22

Roeien met de KP22
Roeien met de KP 22 op de IJssel

Toen we na twee Kamper punters onze eerste zeepunter, de KP22, lieten bouwen, dachten we: “Als zeilboot en kampeerboot wordt het vast goed, maar roeien…”

Tot onze verbazing bleek de zeepunter verrukkelijk te roeien. Hans Vandersmissen schreef in een van zijn boeken: “Beneden een ton waterverplaatsing is een vlotgaand vaartuig goed met riemen voort te bewegen.” en dat blijkt zeker bij zeepunters te kloppen.

De fijnste plaats om in onze zeepunter te roeien is op de voorplecht. Het middelste losse luikje wordt dan op de voorplecht gelegd. Je hebt een mooi afzetpunt in het horizontale vlak: tegen de mastbank. Bij het roeien mag het voorschip wel wat voller het water pakken, zodat de boot het water achter vloeiender loslaat. Reini roeit het liefst op het luikje, zelf leg ik er altijd een opblaaskussentje bovenop. Dat heeft twee voordelen:

– Op de kern van de roeislag werkt dan het strekken van de benen goed mee.
– Op het niet te hard opgeblazen kussentje is prima zitcomfort.

In het scheepvaartmuseum van Douarnenez heb ik in een hal met tientallen roeiboten van over de hele wereld met mijn meetlint de 37/17 formule ontdekt. Het bleek, dat bij praktisch alle roeiboten de afstand van de roeibank tot het verticale vlak, gevormd door de lijn tussen de roeipennen 37 centimeter was. De hoogte van de roeipennen ten opzichte van het horizontale vlak van de roeibank bleek haast bij allemaal 17 centimeter te zijn. Na het meten bij Henk Wildeboer in de loods bleek die 37/17 formule bij de punters ook het geval. “We meten dat niet”, zei Henk, “We kijken hoe ’t ons lijkt en zo maken we dat”.

Bij de relatief hoge zitplek voor in de zeepunter bleek in plaats van 17 cm, 12 cm voldoende.

De roeispanen.

Van een oude puntervisser uit Grafhorst heb ik geleerd, dat je het beste roeit met 12 centimeter “overlap”, schep in de bladen, een iets scheef in de riem staand oog, een duimhoekje en een stukje “Obelix-leer” (met een pincet ondergedompeld in kokend ledervet) van binnen in het oog tegen de  roeispaan geschroefd. (“Dan roei je niet zo lawaaiig.”)

Het roeispanen maken is voor mij een langdurige maar fascinerende bezigheid. Geïnspireerd door een artikel in een Engels tijdschrift over antieke, van planken gebindselde spanen, lijm en klem ik nu met tweecomponentenlijm een aantal zorgvuldig geselecteerde planken en latten aan elkaar. Dan schaaf ik tot de bladen 2,25 cm. schep hebben. Aan de bladkant van de riem schaaf ik zoveel af dat, als ik aan het handvat 2,25 kg hang, de riem aan het oog horizontaal hangt.

Door de plankvorm zijn deze riemen sterk in het horizontale vlak en daar komt de kracht op. Toch blijven ze wat fragiel, maar bij “haast”, bijvoorbeeld bij een ongeduldige sluiswachter, roei ik niet op kracht maar op tempo. Deze lichte riemen zijn duidelijk niet bedoeld voor “krachtroeien”. De zeepunter breng je het best op gang met een aantal korte snelle slagen, waarna je over kunt gaan op een rustig uitgebalanceerd tempo, waarbij de voortstuwing vooral uit het hangen met de rug en het strekken van de beenspieren komt. Bij rustig roeien haal je 4.5 km/u, bij hard roeien 5.2! (bij jagen: 4.75, truilen: 4.5, punteren: 4.8 tot 6, zeilen: tot 9.2km/u)

De 15 cm van het handvat lak ik niet. Met wasbenzine ontvet ik dat af en toe en met zeer fijn schuurpapier schuur ik het daarna glad.

Afstandsbordjes aan de oever stimuleren me vaak om de snelheid te berekenen. Het blijkt dat, heel rustig door één persoon geroeid, onze zeepunter vier kilometer per uur vaart. Dat is bij windstil weer uren vol te houden. Het kost wat tijd, maar zo kom je nog eens ergens. Ooit zijn we, zonder wind, van Harlingen naar Vlieland geroeid.

Mijn toproeisnelheid is vijf kilometer per uur. Joop en Menno Muller halen met z’n tweeën roeiend de zes!

Op het wad gebruiken we ook wel de combinatietechniek: roeien en punteren: Reini roeit dan voorop en ik wandel met de boom het “punterpaadje”: Bij de mastbank de boom insteken en leunend op de punterboom naar achteren lopen. Achterop verleg ik de helmstok in het listig harkje als de kompaskoers begint af te wijken.

De “IJsseldelta-punterrace-tactiek” passen we op lange tochten bij weinig wind ook vaak toe: tijdens het zeilen meeroeien bespoedigt de voortgang aanmerkelijk.

De laatste tijd oefen ik op wat ik de “spaarslag” noem. Tijdens het trekken zorg ik wel voor een optimale balans, dus hangen met de rug en op tijd terug, maar ik neem iets meer tijd voor de slag. De “terugzwaai” doe ik wel vlot. Met deze slag, die maar iets langzamer gaat, glippen de bladen van de riemen als het ware wat door het water heen, waardoor je een soort kleinere versnelling creëert.

Kribbetje roeien

Regelmatig is, op de terugtocht naar Kampen, de wind “op”. Vooral ’s avonds. Reini aan de roeispanenen tegen de stroom in de IJssel oproeien wordt het dan. Via de kribben gaat dat het best. Vooral met hoog water is dat spectaculair. Bij de kop van de krib ben je dan even heel vlug aan het roeien om de krib en de stroomlip heen. Daarna helpt de “neer” je weer met een gangetje stroomopwaarts. Doordat de zeepunter lang uitdrijft scheer je meestal vlot langs de krib. Voorbij de krib en de stroomlip roei ik wat naar de kant. Halverwege de volgende krib maak ik een geleidelijke zwaai naar buiten, zodat ik de krib in de lengterichting van de rivier aanroei. Vlak voor de krib trek ik een “sprintje”, zodat de punter net voorbij de krib over de “stroomlip” heen bruist. Daarna roei ik weer naar binnen voor de volgende aanloop. Met Reini of een ander bekwaam persoon aan het roer is het helemaal makkelijk.

Ik roei dan ook wel met “stuurbekrachtiging”. Bij uitzwaai van de helmstok door de stuurvrouw of stuurman geef ik op de “binnenroeispaan” wat minder en op de “buitenroeispaan” wat meer kracht.

Het roeien met zo’n grote zeepunter lijkt beulswerk, maar dat is het allerminst als je de goede plek, de goede maatverhoudingen, geschikte roeispanen, de goede balans, geduld, gestreken mast of een meehelpend windje in de zeilen en geschikte omstandigheden hebt.